Na een uitstapje van anderhalf jaar in het academische ziekenhuis ben ik weer terug in de wijk. Ik kom weer voor mij bekende ziektebeelden zoals dementie, COPD, eenzaamheid, sluimerende beperkingen waarvoor mensen meestal niet acuut opgenomen hoeven te worden. Samen met de casemanager dementie gaan we op huisbezoek bij mevrouw Jansen. Een dame die nog zelfstandig woont en goed contact heeft met haar kinderen en buren. Ze gaat driemaal in de week naar de dagbesteding. Voor haar medicatie krijgt ze ondersteuning van ons team van de wijkverpleging. Een redelijk stabiele situatie. Het zal geen moeilijk gesprek worden verwacht de casemanager.
We worden vriendelijk ontvangen door de dochter. Ze is deze ochtend bij haar moeder en omdat wij langs kwamen is ze wat langer gebleven. Mevrouw Jansen stapt voorzichtig de hoek om en begroet me door haar hand uit te steken, “O ja, dat doen we nog even niet”. Schouders worden onhandig opgehaald en we verplaatsen ons naar de zitkamer. Gastvrij biedt de dochter koffie en thee aan. Terwijl het water op staat verteld ze dat ze een goed gesprek heeft gehad met haar moeder. “Het gaat niet zo goed, toch mama?” “Nee” zegt mevrouw Jansen, met een trillende lip. De tranen komen nu ook hij haar dochter, “Ik vind het zo moeilijk om je zo te zien mama” Het verhaal komt eruit. Ik haal een glas water en de thee. “Ze vergeet steeds meer, weet niet meer of ze gegeten heeft of gedoucht, details van een gesprek dat ze net heeft gevoerd”. Mevrouw beaamt dit en zegt dat het misschien beter is om opgenomen te worden in een verpleeghuis. De casemanager zie ik schakelen. Ze complimenteert mevrouw, hoe lang ze het al zelfstandig volhoudt en hoe knap het is om dit te zeggen.
De emoties zijn hoog en mevrouw Jansen is al moe van het gesprek met haar dochter vanmorgen. “We houden het kort” zegt de casemanager, “ik zal u op de actieve wachtlijst zetten, dat zal ongeveer en half jaar duren. Misschien kunnen we regelen dat u vaker naar de dagbesteding kan”. “Ja dat zou fijn zijn, daar heb ik het echt naar mijn zin”. We kunnen binnen ons team ook nog extra ondersteuning bieden. “Schrijf jij het allemaal op?” vraagt mevrouw aan haar dochter, “Natuurlijk”.
Laten we het nu maar hierbij houden zegt de casemanager, zullen we een nieuwe afspraak plannen? De agenda wordt erbij gepakt. Daarin staat haar dagschema, haar houvast: Aankleden, eten, de zorg, dagbesteding, eten, de zorg, naar bed. Op de afgesproken datum zet dochter een kruis door de dag. “Dan weet ze dat ze nergens naar toe kan die dag”. De agenda gaat terug naar de centrale plek op de eettafel.
We nemen afscheidt en wandelen terug naar kantoor. “Dit zag ik niet aankomen. Goed dat ze het nu al aangeeft. Dat gebeurt niet vaak. Ik hoop dat we een soepele overgang kunnen regelen, dat het niet uitloopt op een crisisopname”. We puzzelen wat met de verdeling binnen de WLZ-indicatie, hoeveel ruimte is er nog voor extra zorg. Alles moet uit één pot verdeeld worden binnen de WLZ.
Voor mij voelt het vertrouwd weer terug in de wijk te zijn. Samen met verschillende disciplines, cliënt en familie de juiste zorg organiseren.